Fronton Admiraliteitsgebouw

Fronton Admiraliteisgebouw

"Dat ding had nooit fut mutten"

Ik weet niet of u dit herkent, maar soms hoor ik iets en dan denk ik: toch eens opzoeken. Voor ik het in de gaten heb, vormt zich een malle fixatie op een onderwerp waar ik tot daarvoor weinig of geen interesse in had. Er volgt een koortsachtige ontdekkingsreis op het internet en de zoektermen worden steeds breder. Amerikanen noemen dit fenomeen ‘going down the rabbit hole’. Zo kon het zijn dat ik mij de afgelopen weken bovenmatig verdiept heb in de Friese Admiraliteit in Harlingen. U leest het juist en ik kan u verzekeren dat die fascinatie mij ook bijzonder verraste.
Ik neem u in dit verhaal mee het konijnenhol in langs rijke Harlinger historie, bijzondere feiten en grappige weetjes, met als rode draad, het ding dat nooit fut had mutten.
Het kwam allemaal door een kopje koffie met de buurman…

Tekst: Daniella Gerstel
Foto’s Hannemahuis: Joachiem de Ruijter

Onze buurman Jacob Volbeda is een wandelende encyclopedie op het gebied van oud Harlingen. Dat is niet zo vreemd, want hij is een begenadigd bouwer die voor de Hein Buysmanstichting menig historisch pand heeft gerestaureerd. In de jaren 70 en 80 handelden hij en zijn familie in oude bouwmaterialen, een hobby van vader Volbeda. Als er een oud pand gesloopt moest worden, werden de oude stenen, balken, dakpannen en andere materialen gered, om daarna andere panden te kunnen herstellen met materiaal uit de oorspronkelijke tijd.

Mijn man, ook zeer geïnteresseerd in de geschiedenis van onze stad, kan een flinke boom met hem opzetten. Zo komen er regelmatig, tot groot chagrijn van beide mannen, zaken ter sprake die in de stad verloren zijn gegaan. Ook deze avond.

Dat ding had nooit fut mutten…

Jacob verzucht dit als hij vertelt over een bijzonder historisch ornament dat ruim 40 jaar geleden op zijn pad kwam, de gevelsteen die eens het gebouw de Leeuwenburg sierde. De Leeuwenburg stond op het Havenplein, op de plek waar nu het mooiste pand van Harlingen staat, het Havenmantsje.

De Leeuwenburg werd al in 1703 door de Friese Admiraliteit in gebruik genomen als logement. In 1776 werd Huis Leeuwenburg het hoofdkwartier van de Friese Admiraliteit.
Het statige pand (grijs rechts op het onderstaande schilderij) was verfraaid met een halfrond gevelornament.
Dit reliëf bestaat nog steeds en wordt gevormd door zeven stenen. Totaal is dit loeizware ornament maar liefst 3 meter 26 breed en 1 meter 60 hoog.

Fronton Admiraliteisgebouw

Schilderij van Willem van der Vliet (1583/84 – 1642):
Harlingen is eeuwenlang de thuishaven van stoere zeelieden. Wie van zee kwam, herkende Harlingen al van verre aan de Havenpoort en de naastgelegen Leeuwenburg. Dit was de plek waar de schepen de stad weer binnenvoeren. Die zeebonken hadden ongetwijfeld een fisherman’s friend momentje als zij, na soms jaren op zee, de haven binnenvoeren en welkom thuis werden geheten door deze imposante gebouwen.

Fronton Admiraliteitsgebouw

Een verwoestende brand op de Zuiderhaven

De admiraliteit zou je kunnen omschrijven als de voorloper van de huidige marine. In 1645 verhuisde de Friese Admiraliteit van Dokkum naar Harlingen.

Ze was hier natuurlijk veel beter op haar plek. We hadden en hebben een open verbinding met zee, havens en scheepswerven. Er waren veel gebouwen nodig, pakhuizen, kantoren en vergaderruimtes. Deze kwamen op de Zuiderhaven.

In het Hannemahuis kunt u nog prenten bewonderen van hoe het er toen uitzag. Een enorm brand verwoestte dat Admiraalshof in de nacht van 12 op 13 januari 1771.

Uit: Hedendaagsche historie of Tegenwoordige staat van Friesland.
Derde deel. Amsterdam 1788. Blz. 15, Admiraliteit in Friesland
Van Harlingen verneemt men dat aldaar dezen nagt zulk een allerysselykste brand in het Admiraliteits Collegie ontstaan is, als by menschen geheugen in die stad niet is gebeurd, waardoor, niettegenstaande alle aangewende moeite en yver van de ingezetenen met de speuiten als anderszins, het gemelte Collegie met twee pakhuizen, waarin geteerd touw als ander goed was, tot assche is verteerd geworden.
Een mensch heeft door het invallen van het dak zig zo bezeerd, dat [hij] daaraan gestorven is. En men zegt, dat als de scheepen die daarby lagen, niet met sneeuw bedekt waaren geweest, [zij] door het vliegen van de menigvuldige vonken in groot gevaar zijn geweest. Deze namiddag om drie uuren gingen de speuiten nog om de naast bystaande huizen te bewaaren.

Het reliëf

Na deze ‘allerysseykste’ brand werd in 1776 de Leeuwenburg aangewezen als nieuw hoofdkwartier van de Friese Admiraliteit. Met in de gevel dus die steen die nooit fut had mutten.

Het reliëf is een eenvoudige versie van het wapenschild van de Admiraliteit.
Natuurlijk zien wij de bijna verplichte woeste leeuw op het schild in de middensteen. In zijn hand een kromzwaard.
Aangenomen wordt dat gekozen is voor dit Ottomaanse of Arabische zwaard als verwijzing naar de bescherming van koopvaardijschepen tegen ‘piraten’ uit onder andere Algerije.
In de linkerbovenhoek staat de ‘A’ van admiraliteit, in de rechterbovenhoek de ‘I’ van in en onder de leeuw de ‘F’ van Friesland. Woeste, kolkende golven vormen de basis van het fronton.

Verloren archieven

Tijdens de brand in 1771 brandden niet alleen het vergaderhuis en twee bijbehorende magazijnen volledig af, maar ook nagenoeg het hele archief en veel kaarten en documenten die de geschiedenis van Friesland beschreven.
De papieren die wel gered werden, verhuisden naar het Departement van Marine in Den Haag, om daar, oh ironie, op 8 januari 1844 alsnog door een brand te worden vernietigd.

Gebrekkig en verloren gegaan archiefmateriaal is ook de reden dat wij maar weinig weten over onze Harlinger nationale zeehelden, zoals Auke Stellingwerf, de eerste luitenant-admiraal van Friesland.
In de Tweede Engelse Oorlog bracht hij met zijn Friese eskader van 10 schepen verschillende Engelse schepen tot zinken.
Hij stierf tijdens de slag om Lowestoft op 13 juni 1665, nog geen 30 jaar oud.

Naar aanleiding van een studie van Beucker Andreae naar het leven en de doopboeken van Stellingwerf kwam ik het volgende bizarre, maar toch ook weer hilarische verhaal tegen.

Er was echter bij de kerkvoogden eene kist met oude boeken en schrifturen bewaard gebleven, waaronder, naar de meening van een oudinwoner der stad, doopboeken zouden schuilen. Maar die kist had men vóór eenige jaren ter bewaring aan H. H. Diakenen overgegeven en daar zij ongelukkig niet slotvast was, had de moeder in het oude-mannen-huis de boeken, daarin voorhanden, tot allerlei huishoudelijk gebruik tot patronen verknipt! En zoo is het gekomen, dat, ofschoon de kist aldaar nog bestaat, de papieren er niet meer te vinden zijn.

“Mevrouw was ongelukkig niet slotvast…” Ik smúl hiervan!

Fronton Admiraliteitshuis

Een bijzondere tijd

Al met al heeft de Friese Admiraliteit Harlingen een boel geld en werkgelegenheid opgeleverd. In die tijd werden in onze stad zoveel (oorlogs-)schepen gebouwd, dat de Harlinger werf werd uitgebreid van één naar vier hellingen. Er waren scheepsbouwers aan het werk, touwslagers en houtbewerkers.
De admiraliteit van Friesland leverde ook bemanningen en kapiteins.
Sommige stadsgenoten werden ware zeehelden, zoals Auke Stellingwerf en zijn nog beroemdere opvolger Tjerk Hiddes de Vries, die met 40 Friese schepen onder leiding van Michiel de Ruyter, de Engelsen volledig versloeg tijdens de Slag om Duinkerken in 1666.

Toch jammer

Tot het eind van de achttiende eeuw werden in Harlingen schepen gebouwd voor de admiraliteit. De laatste twee moesten de grootste linieschepen uit het bestaan van de Harlinger werf worden.
Dat lukte! Een schitterend prestigeproject!
De twee schepen waren echter zo groot dat ze nooit langs de havenbruggen zouden kunnen varen en zelfs te diep lagen voor de buitenhaven. Ze werden als sloophout verkocht.

De admiraliteit verliet onze stad in het staartje van de achttiende eeuw. De Leeuwenburg met onze prachtige gevelsteen werd bijna honderd jaar daarna, in 1883, gesloopt.

Fronton Admiraliteitsgebouw

Bovenstaande gravure:
Prent met Havenpoort en Admiraliteitsgebouw naar ’t leven getekend door J. Bulthuis [later: J. Gardiner Visscher naar J.B.] en in ’t koper gedrukt door K.F. Bendorp (eind 18e eeuw)

Onderstaande kleurenfoto:
Zelfde situatie in 2022 met Havenplein en Havenmantsje

Havenplein nieuw

Grote opruiming

We spoelen door naar zo’n beetje 1980. Op het Bolwerk heeft de gemeente een opslagruimte. Hierin liggen talloze stukken die uit of van oude panden zijn gehaald. Gevelstenen, maar ook ornamenten, zoals de engelenkopjes die zoveel Harlinger huizen sierden. Er was zoveel dat de gemeente Harlingen ook niet precies meer wist wat ze ermee moest. Voor de admiraliteitssteen kon kennelijk geen plek worden gevonden. De spullen in opslag werden te koop aangeboden toen de opslaggebouwen werden gesloopt.
Niet gek eigenlijk, want zo bleven veel antieke ornamenten behouden. Niet altijd voor de stad, maar ze werden in ieder geval niet vernietigd.

Fries cultureel erfgoed verhuist naar de buren
Zo kwam de enorme gevelsteen uit het admiraliteitshuis in bezit van Jacob en zijn familie. Het was het enige dat bij hen terecht kwam uit de gemeenteopslag.
Het ornament was zo onhandig groot dat niemand het wilde hebben. De Volbeda’s wilden niet riskeren dat dit stuk Harlinger geschiedenis vernietigd zou worden en haalden het op. Heel eerlijk gezegd lag het gevaarte nogal in de weg. Het lag voor de ingang in het looppad en iedereen moest er behoedzaam overheen stappen.

Museum aan de A

Al snel kregen ze een telefoontje. Uit Groningen of all places. Het was de Groningers ter ore gekomen dat de bijzondere gevelsteen te koop was. Als de steen hen gegund werd, zou hij worden opgenomen in de collectie van het Noordelijk Scheepvaart Museum, nu Museum aan de A.
Blij dat het fronton voor de toekomst behouden zou blijven, rekenden de Harlinger handelaren niet meer dan de 100 gulden die het had gekost om het gevelornament te vervoeren vanaf het Bolwerk. De steen werd op een enorme aanhanger op zand gelegd, zodat hij niet zou schuiven en beschadigen.

Zo werd een stukje Harlinger historie met grote voorzichtigheid over de provinciegrens gebracht. De Friese steen kreeg een prachtig plekje op de centrale binnenplaats van het museum, waar hij nu al ruim 40 jaar bewonderd wordt.

Jaja. Alles leuk en aardig, maar eigenlijk had dat ding natuurlijk nooit fut mutten!